Home Dossiers Internationale solidariteit, met mate
Van 1971 tot 1977 hebben de vakcentrales NVV, NKV en CNV enkele van hun internationale activiteiten gebundeld in de Stichting Ontwikkelingssamenwerking Vakbeweging (SOSV). Die activiteiten bestaan uit twee elementen: enerzijds het bewustmaken van de Nederlandse werknemers van de arbeidsverhoudingen in ontwikkelingslanden, van de omstandigheden in buitenlandse vestigingen van de ook in Nederland opererende multinationals. En anderzijds het mogelijk maken van vakbondsprojecten in ontwikkelingslanden. Met de vorming van de FNV in 1976 verdween de SOSV. Peter van Dam schreef de geschiedenis van de SOSV.
Historicus Peter van Dam
‘Zo heet het, bewustwording van vakbondsleden, van leden van bonden die zich in willen zetten voor de oplossing van de armoede, de ellende, die de wereld maken tot een tranendal. Het moet bij de basis beginnen, zeggen de mensen van het midden, van de top, van geleerden en na-apers van die geleerden. Bij de basis moet het beginnen, zegt de bond. Het is een afschuifsysteem natuurlijk, want hoe zou die basis dat moeten doen, terwijl juist diezelfde basis onmondig wordt gehouden.’
Met deze woorden blikten de drie projectmedewerkers terug op het vierjarige bewustwordingsproject van de SOSV. Men was teleurgesteld in de leiding van de vakcentrales, die de stichting te weinig zou hebben gesteund. De werknemers aan de basis hadden evenmin de verwachtingen van de medewerkers van de stichting vervuld: ‘de meeste leden zijn lid om de bond te steunen omdat daardoor mensen kunnen worden betaald die weer kunnen zorgen voor een nog beter inkomen. Van solidariteit is nog geen sprake.’
Toch was hun werk nog niet ten einde. Zelf zag de stichting het einde in 1975 al naderen: ‘(…) juist nu de mensen beginnen in te zien hoe men moet werken om onder een breed vakbondspubliek aan te geven wat wij met de derde wereld te maken hebben, juist op dat moment komt het geluid uit de vakcentrales om het projekt te stoppen.’ Maar er was, zo hadden de vakcentrales gesignaleerd, wel degelijk ruimte om het werk voort te zetten. De stichting zou in ieder geval tot 1 januari 1977 actief mogen blijven. Eventueel kon haar werk vervolgens in de nieuwe federatie van NVV en NKV, die in 1975 definitief op komst was, een nieuwe plaats krijgen. Met het oog op een dergelijke voorzetting stelden directeur Piet Jeuken en consorten voor om binnen die federatie ‘een soort vliegende brigade’ te vormen, die de leden in hun eigen werkkring zou kunnen ondersteunen bij het bevorderen van bewustwording.
In 1977 verdween de SOSV als landelijk actieve stichting van het toneel. De door haar gevormde werkgroepen bleven lokaal soms wel actief. Ze konden zich aansluiten bij de projecten die de nieuw opgerichte Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en het CNV nu ieder op eigen houtje organiseerden. Binnen het CNV was daarvoor de al sinds 1967 geďnstitutionaliseerde ‘CNV-Actie Kom Over’ het aangewezen middel. Nu de eigen CNV-actie zich niet meer hoefde te positioneren naast de activiteiten van de SOSV kon de actie haar activiteiten verder uitbreiden. Binnen de FNV bleven de eerste jaren de activiteiten van NVV en NKV naast elkaar bestaan, terwijl men ook een deel van de gezamenlijke nieuwe activiteiten voor ontwikkelingslanden onderbracht bij het Fonds Sociale Projecten. In 1982 gingen dit fonds, het Fonds Ontwikkelingssamenwerking NVV en het NKV-fonds Wij en Zij op in de Stichting Wij en Zij (sinds 1997 FNV Mondiaal). Daarnaast bleven de vakcentrales het regeringsbeleid op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking kritisch volgen, zonder daarbij echter een beduidende rol voor de eigen organisaties op te eisen. Ook voormalig SOSV-directeur Jeuken bleef nog enige jaren in de FNV actief. Onder andere met middelen uit het vakbondsmedefinancieringsprogramma van de nationale overheid organiseerde hij sinds 1975 reizen naar ontwikkelingslanden, waar hij contacten legde met lokale vakbonden. Door vakbondsleden, ambtenaren en journalisten mee te laten reizen konden deze reizen op de nodige publiciteit rekenen.
De pogingen om de solidariteit van de vakbeweging te herijken hadden al met al een tweeslachtig resultaat. Gemeten aan het ideaal van de meest radicale vernieuwers, die probeerden de werknemers te overtuigen van een wederkerige solidariteit met hun collega’s in de derde wereld, is de balans teleurstellend. Dat ideaal had Ferry Franssen in De prijs van solidariteit in 1975 als volgt omschreven: ‘Werkelijke solidariteit, het werkelijk één-voelen met de armen van de derde wereld, is méér dan goedheid. Echte solidariteit vraagt een prijs; vraagt om het samen delen van kennis, macht en bezit. Van ónze kennis, ónze macht en óns bezit en misschien onze arbeid.’ De leden van de drie vakcentrales waren overduidelijk noch aan het begin van de jaren zeventig, noch aan het einde van die decade, van dit ideaal overtuigd.
Opvallend is dat het ideaal van wederkerige solidariteit met de derde wereld pas in de loop van de jaren zeventig op de voorgrond trad. Deze radicalisering van de solidariteit – die past in een bredere trend van de radicalisering van overgeleverde idealen in de lange jaren zeventig – werd gevoed door de onvrede over de bestaande samenleving, waarin het oude ideaal in gematigde vorm gerealiseerd was. Geďnspireerd door radicale denkers wilde een deel van de leden van de vakbeweging een stap verder gaan. Het besef dat Nederland zelf deel uitmaakte van een wereldwijde economische structuur die sommige landen benadeelde, maakte verandering in Nederland zelf bovendien van belang. Vervolgens versterkte de zichtbare onmacht van Nederland op internationaal niveau de aandacht voor de persoonlijke leefwereld, waarin mensen zichzelf misschien wel zouden kunnen bevrijden. De concentratie op de eigen leefwereld was ook een vlucht naar voren: de in de ogen van de radicalen te weinig solidaire vakbondsleden, zouden meer betrokken raken wanneer ze de problemen van werknemers in de derde wereld als hun eigen problemen gingen beschouwen.
De geschiedenis van de SOSV werpt niet alleen licht op de ontwikkeling van het ideaal van solidariteit, maar ook op zijn grenzen. De onvrede over wereldwijde ongelijkheid was groot en het idee dat de vakbeweging over de nationale grenzen heen een gemeenschap vormde stuitte nauwelijks op weerstand. Het idee van wereldwijde solidariteit werd echter verschillend ingevuld. Vooral de mate van verbondenheid bleek in dit kader omstreden: de meerderheid van de werknemers was wel bereid incidenteel een bedrag over te maken om collega’s in het buitenland te helpen, maar accepteerde het perspectief van een directe wederkerige solidariteit niet. De Nederlandse werknemers waren over de Nederlandse grenzen heen solidair, maar wel met mate.
Peter van Dam
Mei 2013
Bovenstaand artikel is de samenvatting van een zogenaamd ‘working paper’. Het volledige verhaal kunt u hier lezen.
De definitieve versie zal worden gepubliceerd in de bundel ‘De Laakbare Samenleving’, die later dit jaar zal uitkomen. De afbeelding van de poster die in het volledige artikel is opgenomen (Russell-tribunaal) komt uit de collectie van het IISG, De ‘Onkerst’-afbeelding is vervaardigd door de auteur.